Het project omvat lesmateriaal dat jou als docent helpt. Al het materiaal is door een internationale groep professionals geschreven, getest door docenten en waar nodig aangepast [voor de Nederlandse situatie – CMG]. Leren van de natuur is voor techniekeducatie, biologie-, wis-, natuur- of scheikundeonderwijs. Belangrijke bevinding is dat biomimicry niet alleen bijdraagt aan het ontwikkelen van onderzoeks- en samenwerkingsvaardigheden maar ook een prima aanleiding biedt voor de gewenste vakkenintegratie.
In dit door de EU gesteunde Erasmus+ educatieproject werken we samen met partners uit Hongarije, Tsjechië, Slowakije en Groot-Brittannië. Dit drie jaar durende project startte eind 2018 en richt zich op het doorontwikkelen van biomimicry lesmateriaal voor 12 – 16-jarigen’.
Waarover BioLearn gaat
De eerste die het woord ‘biomimicry’ gebruikte, de Amerikaanse Janine Benyus, vond met haar team een negental ‘werk’principes die in de natuur plaatsvinden. Die principes zijn de volgende[1]:
BioLearn in het voortgezet onderwijs
Dit Erasmusproject richt zich dus op het voortgezet onderwijs[2]. Wanneer de leraar besluit hieraan aandacht te schenken in de les, dan is het van belang dat de leerlingen kennis maken met deze principes. Ze vormen immers de basis voor het denken over en werken met biomimicry. Deze principes komen in alle modules terug.
Op de website van BioLearn zijn over de werking van die principes een tweetal introductiemodules te vinden (‘De principes van de natuur’ en ‘Meesterlijke modellen’). Er zijn ook uitgewerkte inhoudelijke vervolgpakketten; die omvatten de onderwerpen water, bouwen, gezondheid, verpakkingen, watermanagement en economie. Vandaar dat de auteurs stellen dat biomimicry goed te gebruiken is in diverse vakken.
Er is ook gedacht aan het (zonodig) trainen van leraren die met dit materiaal willen gaan werken. Die handleiding is ook te vinden op de website[3]. Tenslotte is er onderzoek gedaan naar de inpassing van deze methode in de bestaande kerndoelen – en dus in de lessen zelf. UU-student (voormalig; nu medewerker) Matthijs Roobeek deed dat onderzoek en kwam tot een aantal aanbevelingen[4] voor gebruik van de biomimicry’methoden’ in het lesprogramma (enigszins vrij vertaald):
|
Wat kan het onderwijs met biomimicry?
Het materiaal van dit project is uitgebreid en heel systematisch opgezet. Niet alleen zijn er per onderwerp een samenvatting van de ‘kwestie’ en welke principes van biomimicry hier kunnen worden gebruikt, didactisch wordt uitgebreid aandacht besteed aan leerdoelen en -uitkomsten, competenties (van de leerlingen), een samenvatting van de activiteiten en achtergrondmateriaal voor de leraar.
Als voorbeeld het onderwerp ‘de natuurlijke economie’. Daarin passeren alle voorgestelde activiteiten uitgebreid de revue in de volgende paragrafen:
- Gegroeid om opnieuw te kunnen groeien.
- Is dit de toekomst?
- Als de natuur de oplossing is, wat is dan het probleem?
- Overstappen naar een circulaire economie.
In een flink aantal bladzijden is dit economische onderwerp, net als de andere onderwerpen, in activiteiten en werkvormen uitgewerkt. Dat kan in de lespraktijk leiden tot een inhoudelijk en didactisch brede aanpak. De tekst zegt er het volgende over: ‘Deze module kan flexibel worden ingezet binnen het curriculum om kernkennis over Biologie, Natuurkunde, Scheikunde en Ontwerp & Technologie te ondersteunen en competenties te ontwikkelen voor wetenschappelijk werken. Het leren sluit aan bij de Sustainable Development Goals en biedt een bredere context voor het leren. Het is geschikt om aan te passen als STEAM activiteit’.
En daarnaast hebben alle onderwerpen ook praktische werkbladen voor de leerlingen.
Van groot belang lijkt me dat deze onderwijsactiviteiten én binnen én buiten – individueel en in groepjes – worden uitgevoerd: leren van de natuur en het ‘bevragen’ van de natuur zelf kan onmogelijk alleen in het klaslokaal plaatsvinden. Die principes werden overigens al in de 70-er jaren van de vorige eeuw opgetekend, o.a. in het toen beroemde SLO-project ‘Natuuronderwijs voor de basisschool’[5] en in de klassieker ‘Het gebruik van de schoolomgeving’[6].
Doordacht, systematisch en relevant/actueel: dat lijken de trefwoorden die op deze materialen van toepassing zijn.
Een zorg die men zou kunnen hebben, is dat de volgorde van handelingen en het aantal lessen wat ‘dwingend’ zouden zijn. Nergens is te lezen dat dat ook alles zo zou moeten worden uitgevoerd maar de makers stellen – door het aantal activiteiten – wel een vijftal lessen voor. De vraag is of leraren, zeker die in andere vakken dan economie zelf, daarvoor voldoende geëquipeerd zijn en tijd hebben. Aan de andere kant stelt de tekst het volgende: ‘Deze module kan flexibel worden ingezet binnen het curriculum om kernkennis over Biologie, Natuurkunde, Scheikunde en Ontwerp & Technologie te ondersteunen en competenties te ontwikkelen voor wetenschappelijk werken. Het leren sluit aan bij de Sustainable Development Goals en biedt een bredere context voor het leren. Het is geschikt om aan te passen als STEAM[7] activiteit’.
Terzijde
Hoewel geen deel uitmakend van deze recensie, is het de moeite waard om een recente publicatie van de KNNV Uitgeverij te noemen die vogels als inspiratiebron neemt; zie hieronder:
Uit de begeleidende tekst: ‘In De bionische vogel’ neemt Annemarit van Broekhoven je mee door een gevederde wereld vol kansen en vondsten. Ze laat zien wat de leefregels van de natuur zijn en welke slimmigheden van vogels al vertaald zijn naar duurzame oplossingen voor de mensenwereld. Het is een ontdekkingstocht waarbij je op een andere manier naar de natuur gaat kijken. Wie dat eenmaal onder de knie heeft, zal zien dat er overal om ons heen ideeën en oplossingen te vinden zijn. Want of vogels nou zwemmen, vliegen, fladderen of waggelen, de vogelwereld is een onuitputtelijke bron van inspiratie om onze wereld gezonder en mooier te maken’.
[2]BiomimicryNL geeft ook lesinformatie voor het basisonderwijs.
[3]https://biolearn.eu/wp-content/uploads/2021/11/Docenten_Training_materiaal_fnl_NL.pdf.
[5]Zie bijvoorbeeld Bronnen voor NME. Dat het in dat project om de basisschool gaat, is m.i. niet van belang.
[6]Zie Bronnen voor NME.
[7]STEAM staat voor: Science, Technology, Engineering, Arts en Mathematics.