• Rapport

Vooronderzoek monitoring circulariteit in beroepsonderwijs

jongens leren repareren
Hoe ziet een monitor eruit die circulariteit in het onderwijs moet meten? Met deze hoofdvraag stapte Leren voor Morgen naar het onderzoeksbureau CINOP. Een vooronderzoek moest uitwijzen hoe we circulariteit meten en wanneer dit haalbaar is voor scholen, om daarna met de juiste kennis een monitor te ontwikkelen.

Dit heeft twee doelen:

1.  Zicht te krijgen op de landelijke impact van het Circular Skills programma
2. De stand van zaken rondom circulariteit in het beroepsonderwijs (vmbo, mbo en hbo) meten, om daarmee scholen handvatten te geven en om duurzaamheid in beleid te verankeren. (p5).

Om antwoord te krijgen op de hoofdvraag heeft CINOP o.a. drie rondetafelgesprekken georganiseerd. De deelnemers bestonden uit experts op het gebied van circulariteit, onderwijsexperts en potentiële gebruikers van de monitor. Aan de hand van deze gesprekken en voorafgaand literatuuronderzoek werd een advies uitgebracht.

Lees meer
Een van de conclusies die CINOP trok was het gebruik van de Whole School Approach (WSA) als kader. ‘De verwachting is dat een aanpak die gebaseerd is op de WSA kan rekenen op draagvlak onder de stakeholders gezien de integraliteit van de WSA als ook het feit dat het model reeds bekend is in Nederland.’ (p11).

Om de WSA bloem goed te laten aansluiten op de monitor heeft CINOP nog drie aanvullingen gedaan:

Taakstelling van het beroepsonderwijs – De blaadjes aan de stam van de bloem staan voor twee taken die benadrukken hoe de circulaire economie, duurzaamheid en het onderwijs met elkaar verboden zijn. Een blad staat voor de beroepsgerichte taak, het tweede blad gaat over de maatschappelijke taak van het mbo bijvoorbeeld door een duurzame houding te ontwikkelen bij studenten.

Flexibiliteit en rigiditeit – Het is belangrijk dat onderwijsinstellingen de aanwezige vrijheid en flexibiliteit benutten, op zoek gaan naar de ruimte die het systeem biedt en rigiditeit los probeert te weken waar mogelijk. Zo heeft ‘curriculum’ bijvoorbeeld de flexibiliteit van keuzevakken en methode vrijheid.

Worteling in de regio – Net zoals een bloem is geworteld in haar omgeving en hiermee in contact staat en voelt wat er speelt, zo is ook de instelling verbonden met de regio en externe partijen. De instelling voedt de arbeidsmarkt en de arbeidsmarkt voedt de school. Scholen moeten in contact staan met regionale partners om te zorgen dat zij aansluiting vinden bij het grotere geheel en bij wat speelt in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. (p12,13).

CINOP onderzocht ook wat een monitor voor gebruikers waardevol maakt. Op basis van de rondetafelgesprekken hebben ze een aantal uitgangspunten geformuleerd:

Zichtbaarheid – Om te zien hoe scholen bijdragen aan een duurzame economie en samenleving. De monitor moet zichtbaarheid geven om het resultaat te verhogen en de kwaliteit te verbeteren. Dit kan in de vorm zijn van een dashboard met getallen maar ook door bijvoorbeeld best practices. (p45).

Aanjagen – De monitor heeft ook als doel om mbo-scholen na te laten denken én inspiratie te geven over hun rol in relatie tot duurzaamheid en circulariteit. Welke mogelijkheden heeft de instelling om bij te dragen aan de transities waar de maatschappij mee te maken heeft en krijgt? De monitor moet scholen motiveren hiermee aan de slag te gaan vanuit een positieve blik. Het is daarom belangrijk dat er geen nadruk wordt gelegd op verantwoording of op vergelijking, omdat iedere school haar eigen proces doorloopt en contexten verschillen. (p46).

Op weg helpen – De monitor brengt middels haar indicatoren in kaart op welke elementen onderwijsinstelling in kunnen spelen. Het wordt zo inzichtelijk aan welke knoppen scholen concreet kunnen draaien om impact te maken en hoeven ze niet het wiel opnieuw uit te vinden. (p46).

Vooruitgang – De monitor moet niet uitsluitend bedoeld zijn als momentopname van een bepaalde school of ze het goed of niet goed doen, maar focust juist op de ontwikkeling van circulair onderwijs. Dat wat goed en niet goed is, is subjectief en hangt af van de context o.a. type opleiding, regionale arbeidsmarkt behoefte. Indicatoren kunnen daarom het beste inzichtelijk maken wat bijdraagt aan de doelstelling. (p47).

Flexibel – We zitten midden in verschillende transities (transitie naar een circulaire economie, de energietransitie en de transitie naar een duurzame samenleving in het algemeen). Dit betekent dat de maatschappij en dus ook de arbeidsmarkt snel verandert. Om hier goed op in te kunnen blijven spelen als school is flexibiliteit in het aanbod cruciaal. In de monitor worden expliciet indicatoren meegenomen die flexibel onderwijs in de hand spelen, bijv. de inzet van keuzedelen, het inzetten van leer-werkplekken, of loopbaanoriëntatie en begeleiding. (p47).
Duurzame economie en samenleving – De definiëring van wat wel of niet onder duurzaamheid en/of een circulaire economie valt, blijft uitdagend. Gaat dit om klimaatverandering, productieketens, grondstoffenverbruik, biodiversiteit, of ook inclusie van kwetsbare groepen en goede arbeidsomstandigheden? Uit de ronde tafels en literatuur komt geen eenduidig antwoord of wens. De boodschap blijft steevast: ‘het hangt ervan af’. De monitor moet het gesprek over de definiëring hiervan toegankelijk maken. Welke taak ziet de instelling en/of opleiding voor zichzelf in relatie tot de beroepsopleidende en maatschappelijke taak. (p47).

Vandaag en morgen – Korte en lange termijn prioriteiten botsen vaak met elkaar. Zo spelen er bijvoorbeeld op korte termijn regionale behoeften zoals het tekort aan technici wat ervoor pleit dat instellingen en opleidingen daar volop op in moeten zetten. Tegelijkertijd spreken de deelnemers over de ontwikkeling van een duurzame grondhouding onder alle studenten ook bij minder relevante beroepen. De monitor zal daarom zowel de korte- als lange termijn prioriteiten zichtbaar maken, waardoor de instelling inspeelt op de behoefte van vandaag maar de behoefte van morgen niet uit het oog verliest. (p48).

Deel deze pagina: